Attentia
info@attentia.be
Persoonlijke Beschermingsmiddelen of PBM’s zijn een courant begrip in de standaardwoordenschat, vooral sinds de Wet Welzijn op het Werk. Maar wat bedoelt men met "persoonlijk", met "bescherming" en met "middel"? En is het begrip PBM contextgevoelig, naarmate je het bekijkt vanuit economisch of welzijnsoogpunt? Of je een PBM bekijkt als fabrikant, invoerder, aan- of verkoper, dan wel als werkgever, welzijnsmedewerker of werknemer?
In de Europese PBM-verordening EU2016/425, wordt een PBM als volgt gedefinieerd: "een uitrustingsstuk dat is ontworpen en vervaardigd om door een persoon te worden gedragen of vastgehouden ter bescherming tegen één of meerdere risico's voor de gezondheid of veiligheid van die persoon." In deze puur economische definitie wordt m.a.w. geen onderscheid gemaakt tussen privé- en professioneel gebruik ervan, maar op basis van risico's zullen bepaalde artikelen al dan niet worden beschouwd als PBM (ovenhandschoenen en fluohesjes worden hierdoor wel en afwashandschoenen en regenkledij niet beschouwd als PBM).
Van Daele definieert het bijvoeglijk naamwoord "persoonlijk" als "behorende tot of betrekking hebbende op een bepaald persoon". Op het eerste zicht zou je denken dat de aankoper/gebruiker per definitie de eigenaar is van het PBM. Zuiver economisch gezien correct en misschien ook strikt juridisch verdedigbaar, maar in de welzijnscontext gelden eerst en vooral verplichtingen voor de werkgever. Volgens Art. IX 2.8 van de Codex verbindt de werkgever er zich namelijk toe "uitsluitend PBM's ter beschikking te stellen van werknemers die inzake ontwerp en constructie beantwoorden aan …". Dit betekent dat elk PBM eigendom blijft van de onderneming/organisatie voor wie de werknemer/gebruiker werk uitvoert. De werkgever is bijgevolg (strafrechtelijk) verantwoordelijk voor het aankopen, onderhouden en vervangen van de PBM's, die op basis van een al dan niet doorgedreven risicoanalyse geschikt werden bevonden om de arbeidsgerelateerde risico's zoveel mogelijk in te perken. Dit houdt in dat een PBM in principe opeenvolgend kan worden gebruikt door andere individuele werknemers.
In die zin is het Franse "équipement de protection individuelle" een stuk duidelijker dan het Nederlandse "persoonlijk" in PBM dat eigenlijk eveneens moet worden beschouwd als een individuele bescherming, in tegenstelling tot de collectieve of gemeenschappelijke bescherming. Betekent zoiets dat om het even welke PBM zomaar kan worden ter beschikking gesteld van opeenvolgende individuele werknemers die aan hetzelfde risico worden blootgesteld en waar het niet mogelijk is gebleken om collectieve (of gemeenschappelijke) preventiemaatregelen te nemen? Uiteraard niet! Het is veel aannemelijker dat een harnas en levenslijn worden doorgegeven aan een collega die blootgesteld wordt aan een valrisico dan wanneer dit gaat om veiligheidshelmen, veiligheidsschoenen, gelaatsmaskers, handschoenen, e.d. Nochtans kan dit niet per definitie worden uitgesloten als de nodige maatregelen inzake hygiëne worden gerespecteerd en de opeenvolgende gebruikers dezelfde maten hebben. Dit kan natuurlijk zeker niet voor PBM's voor éénmalig gebruik (tyvec, mondmasker, wegwerphandschoen of –overschoen…). Evenmin kan dit wanneer PBM's op maat van één enkel individu werden aangemaakt, zoals bv. een veiligheidsbril met oogcorrectie of individueel afgestelde oordoppen. In de praktijk zal een risicoanalyse van elke job duidelijk maken welke PBM's tot de standaarduitrusting behoren van elke werknemer die aan gelijkaardige risico’s wordt blootgesteld. Ook de periodiciteit van onderhoud en vervanging van de PBM's moet blijken uit deze risicoanalyse.
Volgens Van Daele wordt onder bescherming in deze context "beveiliging" verstaan. Maar biedt elk PBM wel degelijk een beveiliging tegen een gevaar (intrinsieke eigenschap van een werkomstandigheid, arbeidsmiddel, product … die lichamelijke schade kan veroorzaken bij één of meerdere personen of aan de omgeving) en een risico (de kans dat het gevaar zich in de realiteit manifesteert)? Niet altijd, maar meestal zorgt een PBM voor een risicoreductie. Zoiets is vanzelfsprekend als het gaat om rechtstreekse aanraking of blootstelling, maar minder evident als het gaat om een indicatieve functie. Zo zal het dragen van een fluohesje de zichtbaarheid van een persoon op straat of op een werf aanzienlijk verhogen en derhalve de kans op een aanrijding of het geraakt worden door een passerende last behoorlijk verminderen, maar het vestje zelf beveiligt je tegen niets. Net zoals een aanduiding van een bouwput, een gevaarlijke machine … door middel van een rood/wit of zwart/geel fluorescerend lint (een "collectief beschermingsmiddel (CBM)") geen enkele bescherming biedt als het niet wordt opgemerkt en gerespecteerd door de persoon die mogelijk wordt blootgesteld aan het eraan verbonden risico. Vergelijk dit met de verkeerslichten: indien deze niet door jezelf en de medeweggebruikers worden gerespecteerd, zijn de gevolgen niet te overzien. In die zin is het dan ook in sommige gevallen beter te spreken over signalisatie- en aanwijzingsmiddelen, ook al vallen de daartoe gebruikte middelen onder de noemer PBM's of CBM's. Daarnaast is het niet evident om een definitie te geven van een middel, vooral wanneer de samenstelling of de vorm ervan niet onmiddellijk wijst op een preventieve invloed. Denk bijvoorbeeld aan een zonnecrème met beschermingsfactor 20 of 30 die een heel goed PBM kan zijn tegen zonneslag voor arbeiders die in de zomer actief zijn op een werf.
Besluit: onafhankelijk van de bril die u op had bij het lezen van dit artikel (economisch of welzijnsgericht), neemt u deze boodschap vooral niet te "persoonlijk", of net wel!
Lees meer nieuws over: Preventie en bescherming , arbeidsreglementering , arbeidsveiligheid , gezondheid